zaterdag 1 mei 2010

Psalm 141:3-4a en Psalm 147:5 - Een bewaker gevraagd

SV
HSV
HEERE, zet een wacht voor mijn mond; behoed de deur mijner lippen. Neig mijn hart niet tot een kwade zaak. Onze Heere is groot, en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal. (tekst nog niet beschikbaar in HSV)
andere vertalingen

De vechtverzen van deze week uit Psalm 141 zijn een gebed tot God om hulp. David vraagt in deze psalm of zijn gebed mag zijn als reukwerk en zijn geheven handen als een avondoffer. Hij wil daarbij geen verkeerde dingen zeggen en vraagt om bewaking voor zijn mond en bewaking van zijn lippen. Hij wil een rein geweten houden en niets kwaads zeggen.

Matthew Henry schrijft over Davids gebed: "laat de genade die deur bewaken, opdat er geen woord uitga, dat, op welke manier dan ook, tot oneer van God zou zijn, of tot schade van anderen. Godvruchtige mensen weten hoe groot het kwaad is van de zonden van de tong, en hoe geneigd zij er toe zijn. [...] En daarom dringen zij er vurig en ernstig bij God op aan, dat Hij hun verkeerd of onbedacht spreken zal voorkomen. [...] "

Dat is niet alleen belangrijk voor het spreken ("de tong" of "de lippen"), maar ook voor "het hart". Met het hart kunnen verschillende dingen worden aangeduid: het gevoel, de wil en zelfs het verstand. Deze zaken dienen ook onderworpen te zijn aan Gods wil, want hoe snel denkt een mens aan iets verkeerds? Hoe snel voert hij daarna die gedachte ook uit? Hoe snel verlang of begeer je iets wat je niet nodig hebt? Hoe snel word je verleid door zonden? God kan daarbij altijd uitkomst bieden: bid net als David om hulp!

Laat de redenen mijns monds, en de overdenking mijns harten welbehagelijk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE, mijn Rotssteen en mijn Verlosser. (Psalm 19:15)